Aangezien vandaag de dag bijna alle bijenvolken door imkers worden gehouden en er bij ons helaas zo goed als geen bijenvolken meer in het wild leven, is het nu in eerste instantie aan imkers om bij te dragen aan het behoud van de Zwarte bij door met haar te imkeren: conservatie door gebruik. (Uzunov et al., 2017) In theorie relatief simpel: eenvoudigweg de koninginnen in de bijenvolken vervangen door inheemse Zwarte koninginnen. Echter, in praktijk is dat moeilijk doenbaar. In Europa, met uitzondering van Slovenië en enkele kleine gebiedjes, hebben imkers namelijk de vrijheid om te werken met de ondersoort (of het hybrideras) die zij willen, ongeacht of die ondersoort in hun regio inheems is of niet. Dat er vanuit wetenschappelijk perspectief een waslijst aan argumenten aangehaald kan worden om te duiden dat die keuzevrijheid geen goede zaak is voor de honingbij zelf, doet er niet toe. De keuzevrijheid bestaat en dus moet er bij elk handelen rekening mee gehouden worden, zeker zolang er geen beleid rond opgesteld wordt. Deze keuzevrijheid is in de ogen van menig imker bovendien een heilig principe en dient dus zoveel als mogelijk gerespecteerd te worden; zoveel als mogelijk, want het staat buiten kijf dat deze keuzevrijheid niet in de weg mag staan van belangrijke ecologische projecten zoals het behoud van een inheemse ondersoort. Dus, om imkers ervan te overtuigen om met de inheemse Zwarte bij aan de slag te gaan is het belangrijk ervoor te zorgen dat zij enigszins beantwoordt aan de verwachtingen van de imkers*: zij mag niet agressief zijn, heeft bij voorkeur een lage zwermneiging, is zo ziekte- en Varroa-resistent mogelijk, … Om dit te bekomen wordt gebruik gemaakt van selectie oftewel veredeling, al moet er hierbij tegelijk streng gewaakt worden over de genetische diversiteit. Die laatste is immers de sleutel tot conservatie op lange termijn. ZwarteBij.org hecht hier dan ook zeer veel belang aan. Het “conservatie door gebruik” programma van ZwarteBij.org bestaat uit 3 luiken, die vervolgens elk besproken zullen worden: het selecteren van Zwarte bijen; het verspreiden van geselecteerd teeltmateriaal en tot slot het verwezenlijken van gecontroleerde zuivere paringen. *Niet eenduidig wanneer men bedenkt dat het concept “ideale bij” niet door ieder imker hetzelfde geïnterpreteerd wordt, zie MAAR, de Zwarte bij is niet de beste bij
- SelectieteeltDe selectieteelt van ZwarteBij.org heeft enerzijds tot doel om de Zwarte bijen van Chimay en Texel, zijnde de 2 bronpopulaties van teeltmateriaal voor ZwarteBij.org, zich verder te laten adapteren aan de verschillende leefomstandigheden in de Benelux; anderzijds om kenmerken die reeds in hun genetica aanwezig zijn, zoals zachtaardigheid, raatvastheid, ziekte- en Varroa-resistentie, … sterker tot expressie te brengen. Hiertoe is het belangrijk dat deze selectie op lokaal niveau georganiseerd wordt, want de omgeving heeft een belangrijke impact op de expressie van deze kenmerken.
Eenmaal opgestart, is het uitvoeren van selectieteelt als een vicieuze cyclus. Om te beginnen, wordt er uit de groep teeltvolken, ook wel P-volken genoemd – dat zijn in dit geval zuivere Zwarte bijenvolken – een selectie gemaakt van teeltvolken die opvallen omwille van zeer gunstige eigenschappen en karaktertrekken, voorbeelden zijn zachtaardigheid, raatvastheid, ziekteresistentie, spaarzaamheid met voedsel, … Binnen deze selectie van teeltvolken wordt dan gekozen welke teeltvolken zullen aangewend worden om als moederlijn te dienen en welke als vaderlijn.Zodra de keuze van moeder- en vaderlijnen gemaakt is, kan gestart worden met de teelt van dochterkoninginnen van deze teeltvolken. In het geval van vaderlijnen, is het niet noodzakelijk dat deze dochterkoninginnen zuiver bevrucht worden – F1-koninginnen zijn dus goed genoeg – daar zij uitsluitend zullen dienen om darren voort te brengen voor de gecontroleerde bevruchting van dochterkoninginnen van de moederlijn-teeltvolken op de paringsstand (of eventueel via Kunstmatige Inseminatie of Moonlight Mating). Idealiter worden de dochterkoninginnen van de vaderlijn-teeltvolken 1 jaar op voorhand opgekweekt. Nadat de dochterkoninginnen van de moederlijn-teeltvolken op de paringsstand bevrucht zijn door darren van dochterkoninginnen van de vaderlijn-teeltvolken, kunnen zij ingevoerd worden in kunstzwermen op de verschillende selectiestanden.
Wanneer alle originele werksterbijen van de kunstzwermen gestorven zijn en vervangen door werksterbijen van de ingevoerde koninginnen zelf, start het proces van prestatietests uitvoeren. De testperiode loopt door tot september van het daaropvolgende jaar. Hierbij wordt data verzameld over de zachtaardigheid, de raatvastheid, hygiënisch gedrag, Varroa-infectie, … van de bijenvolken op de selectiestanden. Al deze data wordt tot slot verwerkt tot teeltwaarden op basis waarvan beslist kan worden welke bijenvolken vanaf het volgende jaar zelf als teeltvolken kunnen dienen. Zo is de cyclus rond en kan die herbeginnen. Voor de berekening van die teeltwaarden wordt gebruik gemaakt van beebreed.eu.
Doordat er volgens het selectieprotocol van ZwarteBij.org op elke selectiestand van minstens 3 moederlijn-teeltvolken minstens 3 dochterkoninginnen opgesteld moeten worden (dus minstens 9 bijenvolken per selectiestand), en elk van die moederlijnen op minstens 3 selectiestanden aanwezig moet zijn, is het mogelijk om bij de berekening van teeltwaarden nauwkeurig de impact van de omgeving op de prestaties te bepalen. Immers, het gedrag van honingbijen wordt niet zuiver bepaald door hun genetica, maar door een interactie daarvan met de omgeving waarin ze zich bevinden. Zo kan lokale adaptatie het best in beschouwing genomen worden.(Büchler et al., 2014)
- OverlarfnetwerkOm het voor imkers makkelijker te maken om mee te werken aan het behoud van onze Zwarte bij, is het van belang om de beschikbaarheid van teeltmateriaal te vergroten. Hiertoe werkt ZwarteBij.org aan de uitbouw van een overlarfnetwerk. Dit houdt in dat er, verspreid over de Benelux, locaties zijn waar leden van ZwarteBij.org tijdens de overlarfdagen gratis geselecteerd teeltmateriaal van onze Zwarte bij kunnen verkrijgen. Dit gebeurt in de vorm van jonge larfjes die men dan zelf in zijn/haar eigen bijenkasten kan laten opgroeien tot Zwarte koninginnen. Deze koninginnen kunnen zij vervolgens ofwel bij hen thuis ofwel gratis op een paringsstand van ZwarteBij.org laten bevruchten.
- ParingsstandenDe voortplantingstijd van honingbijen in onze streken is hoofdzakelijk mei – juli. Koninginnen en darren paren in open lucht, op een hoogte tussen 10 en 40 meter, tussen 14u en 16u30 boven zogenaamde darrenverzamelplaatsen. Dit zijn locaties met een distinct landschapselement die koninginnen en darren van ver uit de buurt aantrekken. De afstand die koninginnen afleggen tot zulk een darrenverzamelplaats bedraagt tot wel 5 km, voor darren is dat zelfs 7 km. (Koeniger et al., 2014) Deze gigantische afstanden maken conservatieprojecten ten gunste van inheemse honingbijen wereldwijd zeer moeilijk, vooral in streken met een hoge dichtheid aan imkers. Immers, de darren (en koninginnen) van imkers die uitheemse ondersoorten (bv. Carnica) of artificiële rassen (bv. Buckfast) houden, gaan op zoek naar diezelfde darrenverzamelplaatsen waar ook de Zwarte koninginnen (en darren) heen vliegen. Op die manier is er continu het risico dat een Zwarte koningin paart met een of meerdere niet-Zwarte darren waardoor haar toekomstige bijenvolk niet meer zuiver Zwart, maar wel genetisch gepollueerd zal zijn. Dit is het proces dat schuilgaat achter het uitsterven van onze Zwarte bij.
Om die hybridisatie te vermijden is er nood aan conservatiegebieden, dat zijn gebieden – liefst met een straal van minstens 7 km – waarbinnen uitsluitend inheemse Zwarte bijen gehouden worden. Centraal in dat conservatiegebied kan dan een paringsstand opgesteld worden waar imkers van binnen en buiten het conservatiegebied hun Zwarte koninginnen in kleine bevruchtingskastjes naartoe kunnen brengen om bevrucht te worden door uitsluitend Zwarte darren. Het centrum van dat conservatiegebied bevindt zich dan normaal voldoende ver van de periferie opdat de kans dat een koningin paart met een niet-Zwarte dar quasi onbestaande is.
Anno 2020 beschikt ZwarteBij.org over 2 paringsstanden in de Benelux. De eerste bevindt zich in het Belgisch-Limburgse Bosland waarvoor zij medewerking krijgt van het Vlaams Agentschap voor Natuur & Bos en enkele lokale Natuurpunt-afdelingen. De omgeving waarin deze paringsstand gelegen is, is tot dusver geen conservatiegebied, maar wel een heel bosrijk gebied met amper imkers (met uitheemse ondersoorten of artificiële rassen) in de buurt. Deze locatie werd in 2016 voor het eerst kleinschalig uitgetest en bleek meteen een schot in de roos te zijn: maar liefst 4 van de 8 uitgezette koninginnen bleken op basis van vleugelmorfometrisch onderzoek nagenoeg door uitsluitend Zwarte darren bevrucht te zijn. In de daaropvolgende jaren werd deze proef herhaald, waarbij in 2018 ook jonge werksters van enkele aldaar bevruchte koninginnen als staal werden genomen voor DNA-analyse. Verder onderzoek, ook over de Flevopolder-paringsstand, is momenteel gaande.
In onze contreien kwamen de Zwarte bijen, of toch genetisch gepollueerde nakomelingen daarvan, wellicht tot in de 20ste eeuw ook nog in het wild voor. Deze bijenvolken leefden dus in boomholtes, zoals oude nesten van de Zwarte specht (en in rotsachtige gebieden eventueel in rotsspleten). Men kon de honingbij-populatie toen dus opdelen in “bijenvolken van imkers” en “wilde bijenvolken”. Maar omwille van eenzelfde voortplantingsstrategie was er wel steeds interactie tussen beide groepen op genetisch niveau.
Vandaag de dag komen er bij ons geen populaties wilde bijenvolken meer voor, een toevallig verwilderd bijenvolk wordt soms wel eens aangetroffen. Deze populaties werden allereerst gedecimeerd door de overmatige houtkap in de middeleeuwen en het daaropvolgende bosbeheer. Hierdoor verdwenen vrijwel alle oerbossen en werden potentiële nestplaatsen massaal vernietigd. De genadeklap volgde echter in de jaren ’80 van de vorige eeuw door de Varroa-mijt (Varroa destructor). Deze ectoparasiet van ondersoorten van de Oosterse honingbij (Apis cerana) is destijds door toedoen van de mens, onder meer in Europa aanbeland en belaagt en doodt sindsdien, onrechtstreeks via virusverspreiding, alle ondersoorten van de Westerse honingbij (Apis mellifera). Imkers konden naar acariciden grijpen om zo de Varroa-mijt te bestrijden en hun bijenvolken te redden. De (laatste) wilde bijenvolken echter kregen geen hulp en gingen ten onder, met name door de Varroa-mijt, maar vanzelfsprekend ook door de algemene teloorgang van de natuur.
Op verschillende plaatsen in de wereld bestaan er echter toch nog populaties Westerse honingbijen die in het wild leven én weten te overleven met de Varroa-mijt. Hiertoe hebben deze bijenvolken onder invloed van natuurlijke selectie gedragingen ontwikkeld om de hoeveelheid Varroa-mijten in het bijenvolk onder controle te houden; zo vertonen sommigen van die populaties een verhoogd “ontluizingsgedrag”, anderen zijn dan blijkbaar in staat geworden om broed dat geïnfecteerd is door Varroa-mijten te detecteren en uit te ruimen, … Nog anderen vertonen combinaties van deze eigenschappen. (Locke, 2015) Men mag natuurlijk niet vergeten dat deze bijenvolken ook kleiner blijven dan bijenvolken bij een imker – het volume van een boomholte is begrensd waar imkers het volume van hun bijenkasten naar believen kunnen uitbreiden – en dat zij niet belet worden om te zwermen; beiden controleren samen mee hoeveelheid Varroa-mijten in het bijenvolk.
Het eerder besproken “conservatie door gebruik” leunt aan bij “conservatie ex situ”, waarbij organismen door de mens behouden worden in een artificiële omgeving, zoals men met tal van dier- en plantensoorten doet in dierentuinen, botanische tuinen, … In het geval van onze Zwarte bij betreft het dan bijenkasten in plaats van boomholtes, de leefomgeving waarin de werksterbijen voedsel verzamelen blijft immers dezelfde als waarin wilde honingbijen zouden foerageren. “Conservatie door rewilding”, wat dan aanleunt bij “conservatie in situ”, is de puurste vorm van conservatie. Voor ZwarteBij.org is dit dan ook een na te streven doelstelling, te meer omdat via het volledig blootstellen van Zwarte bijen aan natuurlijke selectie er nog heel wat over die beestjes te leren valt, wellicht ook zaken die van pas komen bij de verdere verduurzaming van onze imkerij. (Blacquière et al., 2019; Requier et al., 2019 & Mikheyev et al., 2015) Om een wilde populatie Zwarte bijen tot stand te brengen zou het volstaan om, eens een conservatiegebied werkelijkheid is, in de kern van dat conservatiegebied “nestkasten” voor honingbijen te voorzien en zwermen van Zwarte bijenvolken los te laten.
Op langere termijn is het de bedoeling dat er een netwerk van conservatiegebieden voor de Zwarte bij ontstaat, elk van die conservatiegebieden zou daarbij beschikken over haar eigen paringsstand en eigen lokaal geadapteerde populatie Zwarte bijen (minimum 150 bijenvolken), die misschien zelfs wel deels in het wild leven zal. Deze lokale populaties zijn dan subpopulaties van 1 grote metapopulatie. Dat houdt onder meer in dat de lokale populaties een back-up-functie vervullen voor elkaar: gaat het slecht met een lokale populatie (bv. door ongewenste hybridisatie of sterfte), dan kan die populatie door teeltmateriaal van naburige subpopulaties versterkt worden.
Binnen een metapopulatie is er ruimte voor genetische uitwisseling tussen naburige subpopulaties, maar deze is kleinschalig: groot genoeg om inteeltdepressies te vermijden, klein genoeg om uitteeltdepressies tegen te gaan, beiden kunnen immers problematisch zijn. (Zayed, 2009; Peer & Taborsky, 2005) Natuurlijke dispersie van bijenvolken van de ene subpopulatie naar de andere zal in de praktijk helaas onmogelijk zijn, een bijenzwerm is immers niet in staat zich op eigen kracht van de ene subpopulatie naar de andere te begeven zolang de subpopulaties verder dan enkele kilometers uit elkaar zitten. Translocatie biedt hier dan ook een oplossing: bijenvolken uitverkoren om te disperseren worden door de mens van de ene subpopulatie naar de andere verplaatst. (Mergeay, 2017) Het metapopulatieconcept is een sleutelelement in het hedendaagse natuurbehoud en wordt toegepast bij de conservatie van tal van planten- en diersoorten; het nut ervan kan niet overschat worden. (Akcakaya et al., 2006)
Die conservatiegebieden kunnen mettertijd uitgroeien, evenals er nieuwe conservatiegebieden kunnen bijkomen. Laat voor de goede orde duidelijk zijn dat de locaties die in bovenstaande figuur aangegeven zijn als conservatiegebied willekeurig gekozen zijn. In de zoektocht naar een locatie om een paringsstand op te bouwen, is het belangrijk om zo min mogelijk in het vaarwater te komen van de reeds gevestigde paringsstanden. Aangezien die bestaande paringsstanden allen dienen voor uitheemse honingbijen, dient er getracht te worden zoveel mogelijk uit de buurt te blijven van die standen. Hetzelfde geldt voor locaties met bebouwing of landbouwactiviteit om genetische pollutie te vermijden. Veel imkers houden immers hun bijenvolken aan huis of op bv. een weiland van een bevriende landbouwer. Dit zou zowel in het belang van de paringsstand voor Zwarte bijen als in het belang van de andere paringsstanden zijn.
Om verder het risico op genetische pollutie te minimaliseren is het belangrijk dat er in de buurt van de bevruchtingssite best geen of zo weinig mogelijk bijenvolken – of alleszins darren – van een uitheems type aanwezig zijn. Dat kan door gratis inheems teeltmateriaal aan te bieden aan imkers in de buurt van de paringsstand en/of hen te vragen het darrenbroed van hun niet-Zwarte volken te vernietigen (wat tevens een biotechnische Varroa-bestrijding is). Tot slot moet de locatie van de bevruchtingssite uiteraard ook natuurrijk zijn zodat de bijen er in hun voedselbehoefte kunnen voorzien. Alles in rekening gebracht klinkt zeer moeilijk realiseerbaar, maar zowel in Vlaanderen als in Nederland zijn er echter wel mogelijkheden.
Niet onbelangrijk, zulke conservatiegebieden, en dan vooral de rewilding-zones binnenin, vormen tevens unieke locaties waar men perfect aan natuurlijk imkeren zou kunnen doen met de Zwarte bij. Men zou immers geen schrik meer moeten hebben dat een jonge Zwarte koningin, die men op de eigen stand laat bevruchten, zou paren met niet-Zwarte darren. Op die manier kan dan lokaal van klassieke koninginnenteelt afgestapt worden en kan men jonge koninginnen, geboren uit zwermcellen, gewoon lokaal hun gang laten gaan. Om deze lokale standbevruchting te kunnen promoten, zal het van belang zijn te blijven ijveren voor het uitbreiden van de rewilding-zone, en dus van het gehele conservatiegebied.
De eerste subpopulatie die binnen deze toekomstgerichte metapopulatie wordt opgebouwd bevindt zich in de Vlaamse Kempen, hiervoor wordt gebruik gemaakt van Zwarte bijen uit de resterende populatie van Chimay. Zwarte bijen uit Texel zijn eerder voorbehouden voor meer noordelijke regio’s.
Uiteraard is er het bewustzijn dat dit een zeer ambitieuze doelstelling is die tijd vraagt om gerealiseerd te kunnen worden; sommigen zullen haar misschien onmiddellijk afdoen als onhaalbaar. Echter, dit is het ultieme conservatieproject waar ZwarteBij.org voor staat; een project dat de toekomst van onze inlandse honingbij, de sleutel tot een duurzame imkerij, veiligstelt. Laat ons samen deze wilde droom proberen te realiseren!
AKCAKAYA, H.R.; MILLS, G. & DONCASTER, C.P. 2006. Key Topics in Conservation Biology.
BLACQUIERE, T.; BOOT, W.; CALIS, J.; MORO, A.; NEUMANN, P. & PANZIERA, D. 2019. Darwinian black box selection for resistance to settled invasive Varroa destructor parasites in honey bees. Biological Invasions. 21: 2519 – 2528. BUCHLER, R.; COSTA, C.; HATJINA, F. et al. 2014. The influence of genetic origin and its interaction with environmental effects on the survival of Apis mellifera L. colonies in Europe. Journal of Apicultural Research. 53(2), 205 – 214. KOENIGER, G.; KOENIGER, N. & TIESLER, F.K. 2014. Paarungsbiologie und Paarungskontrolle bei der Honigbiene. Buschhausen, Druck- und Verlagshaus. Herten. LOCKE, B. 2015. Natural Varroa mite-surviving Apis mellifera honeybee populations. Apidologie. 47: 467 – 482. MERGEAY, J. 2017. Translocaties in natuurbeheer, controversieel en essentieel. Natuur.Focus. 16: 121 – 128. MIKHEYEV, A.S.; TIN, M.M.Y.; ARORA, J. & SEELEY, T.D. 2015. Museum samples reveal rapid evolution by wild honey bees exposed to a novel parasite. Nature Communications 6:7991. PEER, K. & TABORSKY, K. 2005. Outbreeding Depression, but No Inbreeding Depression in Haplodiploid Ambrosia Beetles with Regular Sibling Mating. Evolution. 59: 317 – 323. REQUIER, F.; GARNERY, L.; KOHL, P.L.; NJOVU, H.K.; PIRK, C.W.; CREWE, R.M. & STEFFAN-DEWENTER, I. 2019. The Conservation of Native Honey Bees Is Crucial. Trends in Ecology & Evolution. 34: 789 – 798. TIESLER, F.K.; BIENEFELD, K. & BUCHLER, R. 2016. Selektion bei der Honigbiene. Buschhausen, Druck- und Verlagshaus. Herten. UZUNOV, A.; BRASCAMP, E.W. & BUCHLER, R. 2017. The Basic Concept of Honey Bee Breeding Programs. Bee World. 94: 84 – 87. ZAYED, A. 2009. Bee Genetics and Conservation. Apidologie. 40: 237 – 262.